Het COA in Ter Apel was recent veelvuldig in het nieuws. We vroegen Jojanneke Meijer en Nevil Henebury, medewerkers in de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, hoe zij hun werk beleven. Een gesprek over ertoe doen, present zijn en anders leren kijken naar asielzoekers.
Het COA in Ter Apel was het afgelopen jaar veelvuldig in het nieuws met terugkerende beelden van mensen die buiten sliepen. Vluchtelingenwerk Nederland, de Inspectie Gezondheid en Jeugd en de Kinderombudsman kwamen met kritische rapporten. Ook voor de mensen die er werken, waren het moeilijke tijden.
Sinds 1996 is Ter Apel het aanmeldcentrum voor asielzoekers. Iedereen die in Nederland asiel wil aanvragen, komt hier terecht. Een procedure bepaalt vervolgens of zij mogen blijven. In afwachting van die beslissing zorgt het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) voor opvang en begeleiding. Jojanneke Meijer en Nevil Henebury werken al langere tijd in de opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv). Als we na een bezoek van drie uur weer vertrekken, zijn we zeer onder de indruk van hun verhaal.
Hoe zien jullie deze plek?
Nevil: ‘Ter Apel is de poort tot Nederland. Iedereen die hier ongeregistreerd binnenkomt, kan zich aanmelden voor een asielprocedure. Dit is de plek waar een vreemdeling een asielzoeker wordt.’
Jojanneke: ‘Ik ben me er erg bewust van dat we het eerste gezicht van Nederland zijn. Voor een asielzoeker is het zó belangrijk wie je tegenover je krijgt. We doen daarom altijd erg ons best om jongeren op hun gemak te stellen, hen een warm welkom te geven. Iedereen krijgt ook een gesprek waarin we uitleg geven over wat ze te wachten staat, zoals de afspraak met een dokter. Maar we leggen ook uit welke activiteiten er zijn.’
Hoe is het eerste contact met de jongeren?
Jojanneke: ‘In die eerste dagen maken ze vaak contact met hun familie. Soms krijg je dan een telefoon onder je snufferd geduwd met iemands moeder op het scherm. Een moeder die duizenden kilometers verder zit. Moet je je voorstellen, dat je kind naar een ver en onbekend land vlucht, een reis vol gevaren, en dan krijg je ineens een medewerker aan de lijn. En die medewerker, dat ben ik. Dat raakt mij. Je voelt de intense vreugde van zo’n moeder, maar ook de zorgen. Is alles oké? Ik probeer iemand altijd een beetje gerust te stellen. Daar voel ik me verantwoordelijk voor. Je doet er hier echt toe. Zulke ontroerende momenten maken ons werk in Ter Apel bijzonder.’
Nevil: ‘Ja, het doet ertoe wat je zegt, hoe je communiceert. Ik voel vaak aandrang om tegen een jongere te zeggen: hee, je bent er, je hebt een enorme reis afgelegd en hebt het gered, je bent veilig. Je wilt hen welkom heten en een goede start geven.’
Jullie zien dat zich meer jongens melden dan meiden. Weten jullie hoe dat komt?
Nevil: ‘Ik ken geen onderzoek naar de redenen, maar ik denk dat in bepaalde culturen meestal de oudste zoon op pad wordt gestuurd.
Meiden zijn ook een stuk kwetsbaarder onderweg. Als zij door die Sinaï woestijn trekken, dan gebeuren er soms verschrikkelijke dingen.’
Jojanneke: ‘Dat geldt ook wel voor jongens. Ik heb eens een jongen opgehaald bij de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst, red), die niet kon stoppen met huilen. Hij vertelde over zijn vertrek uit het land van herkomst, dat z’n ouders waren vermoord en dat hij dat gezien had, hoe hij in Turkije in een bos had vastgezeten, hoe daar een jongetje naast hem had gezeten die alleen maar om z’n moeder had gehuild. Dat was zeer aangrijpend. Ik zag mijn collega langzaam breken bij het aanhoren van zijn verhaal. Op zo’n moment moet je zorgen dat je collega er de ruimte voor krijgt, zonder dat de jongen daardoor nog verder verdrinkt in zijn emoties. Dat is balanceren. Deze jongen kwam de dagen daarna wel steeds naar mij toe om even te praten en ging tekenen en schrijven. Present zijn op zulke moeilijke momenten is echt belangrijk.’
‘Je stond als het ware op een eroderende klif’
Nevil: ‘Tegelijkertijd moet je geen spons zijn. Je hebt een beetje een harnas nodig: als je de hele tijd alleen maar emotioneel loopt te zijn, heeft een jongere daar niets aan. Jongeren zijn hier in principe maar kort. Maar zoals Jojanneke zegt: juist in die begintijd present kunnen zijn, informele gesprekjes voeren, even volleyballen, signaleren wat er speelt, is cruciaal om kwaliteit te waarborgen. Dat werd ons ook heel duidelijk in de crisis vorig jaar, toen die kwaliteit onder druk kwam te staan.’
Ter Apel belandde in de zomer van 2022 in het oog van een mediastorm. Hoe kijken jullie daarop terug?
Nevil: ‘Toen de crisis aandacht kreeg in de media, was die voor ons al driekwart jaar duidelijk. Al in de tweede helft van 2021 zaten wij hier op het dubbele van onze capaciteit. We hadden honderd bewoners, terwijl we eigenlijk plek hebben voor vijfenvijftig jongeren.’
Jojanneke: ‘Het artikel van de Kinderombudsman over verwaarloosde kinderen, dat vorig jaar april uitkwam en veel persaandacht kreeg, was heel hard. Dat voelde dubbel. Enerzijds werden er dingen in werking gezet. Maar dat wij intussen knetterhard ons best deden, werd niet benoemd. We kregen ongelooflijk veel reacties van buitenaf. Mensen die zich wilden inzetten, doneren, daar zijn mooie dingen uit voortgekomen. In de zomer werd alles nog intenser omdat de crisis zich had uitgebreid: die ging niet meer alleen over jongeren. Mensen lagen buiten het terrein te slapen. De toestroom was enorm. Dan staat er plotseling een televisieploeg op de parkeerplaats en lopen er verslaggevers rond. Ook de privacy van de bewoners stond onder druk, omdat mensen buiten ons terrein achter de hekken lagen. Maar er moest wat gebeuren. Er was een korte werkonderbreking bij collega’s van de centrale ontvangstlocatie, het COL, omdat de kwaliteit door het minimum zakte en de veiligheid in het geding was. Collega’s hadden behoefte om met elkaar in gesprek te gaan. Die werkonderbreking geeft aan hoe intens en heftig deze periode voor iedereen geweest is.’
Nevil: ‘Wat we het ergste vonden was kwaliteitsverlies. Dat gaat sluipenderwijs. Je stond als het ware op een eroderende klif. Je past je zo goed mogelijk aan de crisis aan, maar beetje bij beetje moet je steeds meer kwaliteit loslaten. Je kunt bijvoorbeeld geen voorlichtingsgesprek van een uur met één jongere doen. Vanwege de toestroom werden dat er twee, vijf en toen tien. Als je niet meer rond kunt lopen, even een praatje kan doen, mis je ook veel. Wij zaten op een gegeven moment met driehonderd amv’-ers en met maar vijf of zeven mensen op dienst.’
Wat is jullie nog meer bijgebleven van de crisissituatie?
Jojanneke: ‘Het moment dat jongeren moesten gaan slapen op een stoel in het aanmeldcentrum van de IND was voor mij de grens. Dat ik met een collega naar de IND liep om vijf van veertig wanhopige jongeren op te halen, die je bijna allemaal om de nek vliegen omdat ze met je mee willen. Omdat ze een plek willen hebben, waar ze ook recht op hebben. Ik wees aan wie mee mocht en trok de deur achter me dicht. Daar lag ik wakker van. Want wie is er nu verantwoordelijk voor dat jongeren geen plek hebben, zich dagen niet kunnen douchen? De IND of NIDOS, de voogdijstichting voor de amv? Voelen zij zich wel verantwoordelijk? Ik ben diegene die daar elke avond heen gaat. Ik ben naar mijn leidinggevende gestapt met de boodschap dat de grens bereikt was. We hebben een brandbrief naar het bestuur gestuurd, uitgezocht wie verantwoordelijk was. We voelden ons gehoord, ook al kregen we te horen dat de situatie ook voor het bestuur ingewikkeld was. Er kwam meer tijd en er werd geregeld dat jongeren zich konden opfrissen. Hoe minimaal ook, het hielp. Maar ik dacht wel: dit nooit meer!’
Nevil: ‘Je wordt wel inventief tijdens zo’n crisis. Je doet wat je kunt. Het klaslokaal waar we nu zitten, is ontstaan in de crisis. Jongeren zitten op deze opvangplek normaal een paar dagen, maar destijds zaten ze hier soms twee maanden. We hebben geregeld dat ze hier al konden starten met Nederlands leren, zodat de voorbereiding op een nieuw leven en hun ontwikkeling niet zou stagneren. Dat willen ze graag, zichzelf ontwikkelen, leren, net als andere jongeren. Het was mooi dat dat kon. Maar het Rijk benoemde de olifant in de kamer niet: we hebben het fout gedaan en we zitten met een groot probleem. Het gevaar is dat de politiek in Den Haag denkt: in Ter Apel, daar redden ze zich uiteindelijk wel.’
Wat willen jullie de regering meegeven?
Nevil: ‘Ik hoop zo dat zij een standpunt durft in te nemen in dit vluchtelingenvraagstuk, visie toont. Maak je een spreidingswet, prima, maar voer hem dan ook goed uit. Zorg dat er doorstroming komt. Als zo’n wet niet haalbaar is of halfslachtig wordt, durf dan gewoon te zeggen: we willen er als Nederland blijkbaar niet aan. We kunnen ons niet houden aan Europese verdragen. Maar laat mensen niet voor de poort slapen. Wees eerlijk en duidelijk. Anders ontstaat een vicieuze cirkel. Er zijn te weinig opvangplekken omdat in veel gemeenten negatieve gedachten heersen over asielzoekers. Locaties raken overvol en daar raken mensen door geïrriteerd. Er ontstaan vechtpartijen, die komen in het nieuws. Dan zegt de maatschappij: zie je wel, we willen geen asielzoekers in onze gemeente. Het resultaat is dat asielzoekers zich niet welkom voelen. Terwijl ze daar wel recht op hebben én veel te bieden hebben. Je kunt asielzoekers best opvangen, hè. Dat hebben we wel gezien met Oekraïne: 50.000 plekken in no time. Dat Oekraïners gratis met het ov mochten reizen toen zij halsoverkop hun thuisland moesten verlaten, vind ik een voorbeeld van menswaardig beleid dat op de langere termijn vruchten afwerpt. Omdat mensen zich gezien voelen. Ik vind het schrijnend dat vluchtelingen uit andere landen niet dezelfde en soms zelfs tegengestelde behandeling krijgen.’
‘Ik maak me zorgen om collega’s die twijfelen of ze dit nog een keer aankunnen’
Jojanneke: ‘De instroom is nu lager, maar honderd procent kans dat die weer groot wordt. Dat maakt mij strijdlustig. We kunnen ons er nu beter op voorbereiden en hebben geleerd. Zo werden er tijdens de crisis taken bij ons weggenomen en aan derden uitbesteed, om ons te ontlasten. Maar precies die taken gaan ook over de kwaliteit: kunnen rondlopen, even volleyballen, een spelletje doen, aandacht geven aan individuele jongeren, signaleren. Dat is ook belangrijk om het vol te houden als medewerker. Wij werden een beetje naar de zijlijn geschoven. We weten nu hoe belangrijk het is dat je regie houdt over je werk en je taken. En nog vind ik dat we in de enorme hectiek echt trots op ons team mogen zijn. Waar ik mij wel grote zorgen over maak, zijn de collega’s die twijfelen of ze dit nog een keer aankunnen. We kunnen dit ook niet alleen. Er zijn opvangplekken nodig in de gemeenten. We moeten het samen doen. Den Haag en de gemeenten moeten hun verantwoordelijkheid nemen.’
Wat is jullie boodschap aan de samenleving?
Nevil: ‘We moeten als samenleving anders naar hen leren kijken. Als asielzoekers hier binnenstappen, willen ze werken, zich nuttig maken in de maatschappij, een bijdrage leveren. Liever gisteren dan vandaag. Jongeren willen naar school, zich ontwikkelen, net als andere jongeren. We moeten af van het beeld dat een asielzoeker problemen oplevert. De meesten willen juist heel graag bijdragen, meedoen. Ze kunnen helpen bij het personeelstekort in veel sectoren, als we de regels aanpassen. Niet mogen werken is niet alleen niet eerlijk, het is niet goed voor hen en niet goed voor Nederland. “Aangeleerde hulpeloosheid” is een term die zelfs tekortschiet. Het is eerder “opgelegde hulpeloosheid”. Er is veel winst te boeken als we meer oog krijgen voor de kracht, talenten en ambities van asielzoekers. Gelukkig zijn er ook inspirerende voorbeelden bij gemeenten. En zoals de provincie Groningen nu vooruitwerkt, is supergoed.’
Jojanneke: ‘Ik heb zelf eerder als jongerenwerker gewerkt, in het welzijnswerk. Het welzijnswerk kan een belangrijke rol spelen in de verbinding tussen jongeren in de opvang en de buurt. Ik hoop dat gemeenten de handschoen oppakken en alleenstaande minderjarige asielzoekers niet zien als hoofdpijndossier, maar beseffen dat zij veel moois kunnen toevoegen. Daarom hoop ik ook dat gemeenten dit verhaal lezen.’
Nevil: ‘Niet alleen gemeenten. Ik hoop ook dat andere professionals enthousiast raken over deze doelgroep. En dat iedereen in zijn eigen werkveld kijkt wat ie kan doen om een tweede crisisgolf te voorkomen, of die menswaardiger aan te pakken.’
Dit gesprek kwam tot stand dankzij Wendy Postema en Jacqueline Engbers van het COA Ter Apel. De laatste maakte ook de foto’s bij dit artikel.
Marc Hoijtink is hoofdredacteur en Lennie Haarsma is redacteur van Vakblad Sociaal Werk.