Sociaal werkers vertellen over een cliënt die hen altijd is bij gebleven.
Naast zijn kist stond een kerstboom. De uitvaart van deze bewoner vond echter plaats op een zonnige herfstdag. Naasten vertelden dat kerst zijn favoriete tijd van het jaar was. Dat herkende ik. Met een glimlach dacht ik terug aan de kerstliedjes die vanaf september al vanuit zijn kamer te horen waren.
Toch associeerden veel mensen deze bewoner niet met een warm en liefdevol samenzijn, helaas. Ik werkte inmiddels bijna tien jaar als maatschappelijk werker in het verpleeghuis, maar nooit eerder had ik een bewoner ontmoet bij wie het zo licht en donker tegelijkertijd kon zijn. Als knipperende kerstlichtjes.
Met zijn middelbare leeftijd was hij veel jonger dan andere bewoners. Ondanks zijn zeer intensieve zorgvraag bracht hij enthousiasme en lichtheid met zich mee. Binnen zijn mogelijkheden probeerde hij medebewoners te helpen, het gezellig te maken in de huiskamer en te koken. Daarnaast bleek hij ook mondig, kritisch en opmerkzaam. Hij kwam voor zichzelf en anderen op, had een duidelijk beeld voor ogen over hoe de zorg en het wonen geregeld moest zijn en had geen boodschap aan de beperkingen van het verpleeghuis of zijn Wlz-indicatie.
Hij stelde vragen, beet zich vast in wat hij dacht dat goed was en beleefde donkere momenten van boosheid als hier geen gehoor aan werd gegeven. Zo had hij voorkeur voor twee zorgprofessionals, waar hij het liefst dag en nacht aandacht van wilde. Want, zo zou hij later aan mij uitleggen: ‘Ik moet je of ik moet je niet.’ Anderen vertrouwen was moeilijk, na alles wat hij had meegemaakt. Ik werd pas ingeschakeld toen iedereen met zijn handen in het haar zat, van zorgprofessional tot directeur, en deed het enige wat ik kon doen: er zijn. Het loslaten van andermans verhalen en oordelen was nodig om te luisteren en nieuwsgierig te zijn naar wie deze bewoner in werkelijkheid was. Door het spreken van dezelfde taal en de inzet van humor werd het aangeven van de grenzen in ons contact, maar ook het bespreken van de onmogelijkheden in zijn wensen en behoeften makkelijker. Langzaam bouwden wij een band op en ontstond er vertrouwen. Ik leerde een man kennen die in een rouwproces zat, die niet wist hoe hij nog moest leven en moest omgaan met zijn emoties. Om zich heen schoppen was makkelijker dan verdriet en angst onder ogen zien, en het gemis van zijn kinderen. Met zijn toestemming mocht ik naar andere betrokkenen ‘vertalen’ wat hij nodig had om zijn kwaliteit van leven te vergroten. Op momenten van enthousiasme en lichtheid kon hij zelf weer laten zien wie hij eigenlijk was: zorgzaam, creatief, initiatiefrijk en gezellig.
Kort voor zijn overlijden ontving ik een kaart van hem. ‘Soms vergeet ik dank te uiten aan mensen die voor mij het verschil maken. Wat je allemaal doet, vooral ook met de energie, je geduld. Jij die voor mij klaarstaat, dit is onbetaalbaar. Ik die in een moeilijke periode zit, niet de gemakkelijkste ben en dan druk ik me nog zacht uit. Altijd een luisterend oor, je begrip, je aandacht en enorme inzet. Je geeft niet op, laat niet los en blijft je inzetten.’ Zo leerde ik dat in alle complexiteit, oordelen en gelaagdheid binnen een organisatie het ‘er zijn’ van maatschappelijk werkers van onmisbare waarde is.
De Kerst van dat jaar heeft hij niet meer mogen meemaken, maar ik hoop dat de mensen die hem mochten kennen vooral blijven terugdenken aan het licht, aan dat wat hij óók was. En dat alle maatschappelijk werkers het licht in hun cliënten blijven zien, hoe donker het ook lijkt.
Jamilee Jane van Eijsden, docent Social Work Hogeschool Inholland Amsterdam.
Namen van cliënten zijn gefingeerd