Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Het belang van wetenschappelijke kennis

Rudi Roose
Margo Trappenburg
Vaak wordt gedacht dat sociaal werk vooral te maken heeft met empathie, mensenkennis, sociale vaardigheden en een praktische instelling. Rudi Roose en Margo Trappenburg breken een lans voor het belang van theorieën en wetenschappelijke kennis.
Foto: Adobe

Theoretisch inzicht kan antwoorden bieden op de vraag ‘Waar ben ik nu eigenlijk mee bezig?’, terwijl wetenschappelijke kennis dat doet op de vraag ‘Wat bereik ik met mijn handelen?’ Beide vragen moeten sociaal werkers zich zo nu en dan stellen, bijvoorbeeld als zij met managers, opdrachtgevers, beleidsmakers en politici moeten nadenken over het belang en de juiste inrichting van hun werk. Het is daarnaast belangrijk dat leden van dezelfde professie gedeelde kennis (een ‘body of knowledge’) beschikbaar hebben om met elkaar van gedachten te kunnen wisselen over de antwoorden.

Theoretisering en verwetenschappelijking

Sociaal werk is voortgekomen uit charitas en filantropie. Gaandeweg werden deze praktijken in de twintigste eeuw meer gesystematiseerd en ontstond er een vorm van wetenschappelijke filantropie, waarbij het geleverde vrijwilligerswerk meer methodisch werd onderbouwd. Pioniers op dit gebied waren Mary Richmond, de grondlegger van het social casework, en Jane Addams, pleitbezorger van een buurtgerichte benadering. De praktijk werd meer en meer theoretisch onderbouwd en professionaliseerde zich. Immers, nu sociaal werk methodisch en planmatig moest worden uitgevoerd, moesten sociaal werkers de competenties krijgen aangeleerd om dit in de praktijk te kunnen realiseren. Hoewel vrijwilligers tot op de dag van vandaag een belangrijke rol blijven spelen, zijn er inmiddels wereldwijd steeds meer theoretisch – ook universitair – opgeleide sociaal werkers werkzaam. De theoretisering en verwetenschappelijking van het sociaal werk gaat voort, en het sociaal werk ontwikkelt zich bovendien steeds meer als eigenstandige onderzoeksdiscipline (De Bie, 2015). In de officiële wereldwijde definitie uit 2014 wordt sociaal werk daarom omschreven als academische discipline (IFSW, 2014). We zien in diverse landen – ook in Nederland en Vlaanderen – een toename van sociaal-werkonderzoek, zowel aan universiteiten als aan hogescholen. Onlangs nog is in Nederland, aan de Universiteit van Humanistiek, de eerste reguliere leerstoel Sociaal Werk geïnstalleerd.
De theoretisering en verwetenschappelijking van het sociaal werk gaat voort

Twee theoretische benaderingen

In de loop van de twintigste eeuw ontstaan verschillende theoretische stromingen en debatten over het soort theorie en onderzoek dat voor het sociaal werk bruikbaar is. Er ontstaan grofweg twee klassiek theoretische benaderingen, die elk een zwakke plek hebben. De individueel-psychologische benadering heeft als risico dat problemen gereduceerd worden tot individuele problemen en stoornissen. Armoede bijvoorbeeld, wordt daarin gezien als een probleem van mensen die de foute individuele keuzes maken. Psychologische verklaringen en antwoorden dragen zo het risico in zich dat maatschappelijke oorzaken en aanpakken uit het oog verdwijnen. Wie zien dat bijvoorbeeld terug in een nadruk die in verschillende landen in vele praktijken gelegd wordt op diagnostiek. Omgekeerd kunnen collectieve, structurele, maatschappijkritische benaderingen sociaal werkers overvragen en ontmoedigen. Wie tot taak krijgt om de hele wereld te verbeteren, faalt immers altijd.
Kritiek is er ook op het gebruik van theorie als zodanig. Dat zou de aandacht op het belang van het relationele en empathische verminderen. Een herwaardering daarvan is niet slecht, maar een té vergaande nadruk op empathie en de relatie tussen werker en cliënt doet geen recht aan wat sociaal werk als professie verder betekent. Professionals moeten ook namens die cliënt met beleidsmakers of organisaties in gesprek kunnen gaan over maatschappelijke problemen en over het belang van hun werk. Bovendien brengt een te sterke nadruk op empathie het risico mee dat het kritisch maatschappelijk perspectief van het sociaal werk verdwijnt. Het kan daarnaast ook leiden tot het beeld dat sociaal werk eigenlijk geen expertise of theoretische kennis vereist. Dat zet de deur weer open naar opvattingen bij beleidsmaker en managers dat sociaal werk net zo goed onbetaald kan worden verricht, door buren en buurtbewoners, vrienden, kennissen en/of vrijwilligers. Sommige sociaal werkers hebben zelf weinig interesse in theorie en gaan steigeren bij het idee dat ze theorie zouden moeten hanteren in hun praktijk. Gray en Webb (2013) signaleren dat gebrek aan theoretische kennis soms wordt verheven tot een deugd. Maar kennis van diverse sociaal-werktheorieën is belangrijk voor sociaal werkers en wel om verschillende redenen.

Het nut van theorie

Aan het gebruik van theorie in de praktijk worden vaak drie functies toegeschreven (Payne, 2014): theorie kan dienen als communicatiemiddel, als legitimatie en als leidraad. Als communicatiemiddel worden theoretische kaders gebruikt om duidelijk te maken wat we doen en vanuit welk perspectief. Sociaal werkers die spreken over ‘empowerment’, over ‘krachtgericht werken’, of over ‘het cliëntsysteem’, moeten elkaar kunnen begrijpen en bevragen.
Als legitimatie kan theorie gebruikt worden om aan te tonen – zowel naar de overheid als naar collega’s als naar gebruikers – dat we weten wat we doen: we doen niet zomaar wat, maar reflecteren bewust en onderbouwd op het eigen handelen. Het theoretiseren kan ook bevorderen dat handelen als waardevol wordt erkend. Een mooi voorbeeld is het Vlaamse ‘bavardage’: veel sociaal werkers zullen erkennen dat dagelijkse dingen doen met mensen, zoals winkelen, koffiedrinken of een wandeling maken, uiterst waardevol kan zijn in begeleidingsprocessen. Dat wordt echter soms weggezet – zeker in tijden van bezuinigingen- als koffieklets en tijdverlies. De notie ‘bavardage’ theoretiseert en legitimeert dit soort activiteiten als waardevolle handelingsstrategieën.
Een derde gebruik van theorie ligt in het hanteren ervan als leidraad voor het eigen handelen: theorieën kunnen ons analyses van problemen aanbieden en oplossingsstrategieën aanreiken, en sturen aldus ons handelen in belangrijke mate. Zo kan bijvoorbeeld de theorie van het krachtgericht werken ons helpen om bewuster te kijken naar mogelijkheden en naar de toekomst, eerder dan naar problemen en naar het verleden.
Theorieën geven ons, kortom, handvatten en houvast als we willen nadenken of praten over wat we nu eigenlijk doen en waarom. Daarnaast is het goed als sociaal werkers zich zo nu en dan verdiepen in de vraag wat zij met hun handelen bereiken. Bovendien is het een illusie te denken dat we überhaupt theorieloos kunnen werken. Elke sociaal werker heeft, impliciet dan wel expliciet, opvattingen over de wereld en over hoe sociale problemen vorm krijgen en moeten worden aangepakt. Het is gevaarlijk om niet na te denken over theoretische denkbeelden die ons handelen aansturen en de gevolgen daarvan, omdat dan elke sociaal werker gewoon de eigen voorkeuren zou volgen. Ten slotte kan het niet gebruiken van theorie en kennis leiden tot het in stand houden van slechte praktijken.

Niet statisch

Theoretische en wetenschappelijke kennis is dus belangrijk, net zoals de noodzaak om daarmee reflexief om te gaan. Maar hoe krijg je er toegang toe? Theoretische en wetenschappelijke kennis maakt deel uit van een ruimere ‘body of knowledge’ – ook wel ‘de kennisbasis van het sociaal werk’ genoemd. Deze ‘body of knowledge’ verwijst ook naar andere kennisbronnen, zoals kennis die voortkomt uit ervaringen bij mensen zelf en praktijkkennis van de sociaal werker, opgedaan door werkervaring. Daarbij gaat ook aandacht uit naar andere domeinen dan theorie, zoals ethiek, kennis van organisaties en kennis van de geschiedenis van het sociaal werk.

Al deze kennis is niet statisch, maar evolueert: er komen telkens nieuwe denkbeelden, ontwikkelingen en onderzoeksresultaten bij. En het is belangrijk dat je als sociaal werker steeds weer nieuwe kennis opdoet en je eigen kennisbasis uitbouwt (Van Bommel et al., 2011). Een eerste belangrijke stap daarvoor is dat je als professional beseft dat handelen nooit zonder ‘denken’ en zonder theorie kan. Howe (2009) geeft aan dat elke interventie gepaard gaat met de volgende vragen. In de wijze waarop deze vragen beantwoord worden komt hoe dan ook theorie binnen. De vragen zijn:

  1. Wat is het probleem? (herkennen en identificeren van het probleem)
  2. Wat gebeurt er? (analyse, interpretatie en verklaring van het probleem)
  3. Wat moet er gebeuren? (doelen, plannen en intenties)
  4. Hoe moet dit gebeuren (acties en methoden)
  5. Is het gebeurd? (evaluatie)
Levenslang leren
Het gebruiken van kennis en theorie in het dagelijkse werk is geen eenvoudige opdracht. Theoretische en wetenschappelijke kennisbronnen kunnen immers veraf lijken of gesloten blijven. Zo is veel onderzoek gepubliceerd in het Engels, of zit de informatie in een databank waarvoor je moet betalen. Daarbij is er vaak de drukte van het werk zelf, die het op het eerste gezicht onmogelijk maakt om tijd te spenderen aan het bijhouden of opdoen van kennis. Niettemin is het een belangrijke opdracht om tijd en ruimte vrij te maken voor levenslang leren. Het feit dat sommige kennis moeilijk toegankelijk is, is geen excuus om de kennis die wél voorhanden is te negeren. Denk eens aan dit vakblad, Socialevraagstukken.nl en het Vlaamse Sociaal.Net: toegankelijke bronnen waarin veel informatie te vinden is, ook over recent en relevant onderzoek. Daarnaast denken we aan de vele (na)scholings- en vormingsactiviteiten die worden georganiseerd, bijvoorbeeld via de beroepsorganisaties, hogescholen en universiteiten. Het hoeft daarbij niet altijd te gaan om het verwerven van direct inzetbare kennis. Het kan goed zijn om afstand te nemen van de waan van de dag en om reflectie in te bouwen, bijvoorbeeld via supervisie, intervisie en vormingsactiviteiten, die je helpen je perspectief als professional open te houden.
Dit is geen eenvoudige opdracht, maar evenmin een louter individuele taak. Het is ook aan teams en organisaties om een lerende organisatie te ontwikkelen die voor sociaal werkers ruimte creëert om hun kennis te actualiseren. Ook waar het gaat om de waarde van kennis over effectieve interventies geldt dat sociaal werkers hier open en kritisch mee om moeten gaan. Het is goed om te kijken naar wat werkt, maar ook mensen en problemen voor wie en waarvoor niets werkt, verdienen hulp en aandacht van sociaal werkers.
Rudi Roose is hoogleraar Sociaal Werk aan de Universiteit van Gent. Margo Trappenburg is bijzonder hoogleraar Grondslagen van het maatschappelijk werk aan de Universiteit voor Humanistiek en universitair hoofddocent Bestuurs- en organisatiewetenschappen aan de Universiteit Utrecht.
Dit is een bewerking van het hoofdstuk Theorie en kennis in het sociaal werk dat de auteurs schreven voor Professionalisering van Sociaal Werk. Theorie, praktijk en debat in Nederland en Vlaanderen (Van Pelt, M., Roose, R., Hoijtink, M. A., Spierts, M., & Verharen, L. (Eds.) 2020), Coutinho.

Bronnen

  • Bie, M. de (2015). Sociale agogiek: Een sociaal-pedagogisch perspectief op sociaal werk. Academia Press.
  • Gray, M. & Webb, S. (red.) (2013). The new politics of social work. Springer.
  • Howe, D. (2009). A brief introduction to social work theory. Macmillan Education.
  • IFSW (2014). Global definition of social work. Geraadpleegd via www.​ifsw.​org/​what-is-social-work/​
  • Payne, M. (2020). Modern social work theory. Oxford University Press.
  • Van Bommel, M. van, Verharen, L. & Vosselman, M. (2011). De sociaal-agogische kennisbasis. Bohn Stafleu van Loghum