Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

De loden last van maatschappijhervorming

Jan Willem Bruins
Is politiserend sociaal werk in de zin van sociaal activisme een kernonderdeel van de professie sociaal werk? Jan Willem Bruins vindt van niet en beargumenteert in dit artikel waarom.
04ca 14.04.21 Web conference from home with remote connected colleagues Usage: Newspaper 40450_NA_004 (2021) Usage: Newspaper 40450_NA_004 (20210414) Usage: Online (20210414) Usage: Marketing DMS (20210609) Usage: Journal Inside 15027_021_005 (20210921) Usage: Online (20220204) *** Local Caption *** © oonal / Getty Images / iStock
De laatste jaren wordt er in sommige kringen opgeroepen tot meer politiserende vormen van sociaal werk. Het gesprek daarover wordt nauwelijks een debat. De meeste deelnemers zijn het met elkaar eens. De recente Marie Kamphuislezing van Evelien Tonkens met kritische vragen aan de pleitbezorgers van politiserend sociaal werk is daar een uitzondering op. Ik maak bij ‘politiseren’ onderscheid tussen signaleren, agenderen en mobiliseren om een bijdrage te leveren aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken. De vraag waar het mij in dit artikel om gaat luidt dan: is politiserend sociaal werk – en in het bijzonder sociaal activisme als een specifieke vorm van mobilsering – een kernonderdeel van de professie sociaal werk?

Afwezig

Van de pleitbezorgers van politiserend sociaal werk is vrijwel niemand werkzaam in de dagelijkse weerbarstige praktijk. Het pleidooi wordt gedaan door onderzoekers, docenten en beleidsadviseurs van kennisinstituten. We zien dit verschijnsel ook in het internationale sociaal werk, bijvoorbeeld in Vlaanderen en Groot Brittannië. Het lijkt daarmee vooral een gesprek over sociaal werkers en niet van sociaal werkers. Hoe moeten we de afwezigheid van sociaal werkers in dit debat duiden? Er zijn misschien pragmatische redenen: de werkdruk is het laatste decennium voor veel beroepsvarianten van sociaal werk sterk toegenomen. Het agenderen van maatschappelijke kwesties vraagt (veel) tijd die er vaak niet is. Maar ook toen de werkdruk minder hoog was, waren sociaal werkers niet zo bezig met politiseren. Hoewel het ‘signaleren en agenderen’ al heel lang tot de kerntaken van het beroep wordt gerekend komen die in de beroepsopleiding en de beroepspraktijk nauwelijks van de grond.
En de decentralisaties? Die beoogden de discretionaire ruimte van sociaal werkers te bevorderen, ruimte die ook gebruikt had kunnen worden om meer agenderend en activistisch te werk te gaan. Dat sociaal werkers in de wijkteams sinds de decentralisaties veel dichter bij de beleidsmakers zitten, was ook te benutten geweest voor meer beleidsbeïnvloeding. Maar de decentralisaties brachten doorgaans juist minder discretionaire ruimte voor de professional. Er kwam aanzienlijk meer (administratieve) verantwoordingsplicht en sociaal werkers werden vaker uitvoerders van gemeentelijk beleid. Daarbij werden veel van hen ambtenaar en legden de bijbehorende eed af. Dat maakte het er niet gemakkelijker op zich kritisch te verhouden tot het gemeentelijk beleid.
Het recent verschenen en interessante jaarboek Sociaal Weerwerk van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken gaat over maatschappelijke betrokkenheid van sociaal werkers en beschrijft dat veel professionals het agenderen van sociale kwesties niet tot hun kerntaken rekenen. In het jaarboek worden wel enkele voorbeelden gegeven van sociaal werkers die agenderend en mobiliserend bezig zijn of waren – zie onder meer de goede bijdrage van Jurja Steenmeijer over de jeugdzorg en die van Marc Räkers over dakloosheid. Naast deze zijn er andere indrukwekkende voorbeelden van sociaal werkers die maatschappelijke kwesties op sociaal-activistische wijze hebben geagendeerd – zie de biografieën over Fred Spijkers (Nijeboer, 2006), Piet Willems (Paes, 2019) en Drees Kroes (Siemerink, 2020). Interessant voor de vraag in dit artikel is dat het sociaal activisme bij alle drie leidde tot een arbeidsconflict en ontslag.

‘Een heerlijk bevrijdend gevoel’

De twee founding mothers van het Nederlandse sociaal werk, Marie Kamphuis en Jo Boer, hebben interessante dingen gezegd over sociaal activisme. Marie Kamphuis stond vooral voor het social casework, dat volgens criticasters te veel gericht was op aanpassing en op de kleine leefwereld van het individu. Jo Boer stond voor het opbouwwerk, dat meer oog zou hebben voor de invloed van de samenleving op het welzijn van mensen. Marie Kamphuis vond het onderwerp sociale actie en sociaal werk zo belangrijk dat ze haar afscheidsrede eraan wijdde (Kamphuis, 1970). En Jo Boer liet haar standaardwerk over opbouwwerk eindigen met een paragraaf over sociaal werk en sociale actie (Boer, 1968).
Interessant is dat beiden niet zo enthousiast waren over sociale actie als kernonderdeel van de professie sociaal werk. Marie Kamphuis sprak met scherpe ironie over de sociale actie van wereldverbeteraars: ‘Het geeft vast een heerlijk bevrijdend gevoel om het verleden in de asemmer te laten verdwijnen en met een nieuw engagement achter de vanen van de maatschappijhervormers aan te marcheren.’ Wie al te enthousiast dacht de wereld te verbeteren, leidde volgens Kamphuis aan een ‘heilige graalcomplex’. Volgens haar zouden er ‘altijd heel wat maatschappelijke behoeften blijven waarbij het sociale actiemodel geen enkele betekenis heeft’. Als directeur van de sociale academie in Groningen zag ze de ‘maatschappijhervormers van 1968’ ook haar academie binnenkomen: ‘Onder invloed van het marxistisch-leninistisch gedachtegoed vond men op de sociale academies dat de maatschappelijke structuren veranderd zouden moeten worden en het maatschappelijk werk dat zich met het welzijn van het individu bezighield, was slechts gerommel in de marge.’ Kamphuis bezag het met lede ogen: ‘Deze mensen, die vonden dat het allemaal anders moest, terroriseerden de mensen die het vak uitoefenden.’ Veel van haar collega’s werden weggepest en verlieten de opleiding.
We moeten Kamphuis’ kritische blik op sociale actie zien tegen de achtergrond van de protestgeneratie van 1968. Twee perspectieven op maatschappelijke verandering – evolutie en revolutie, ook wel het consensusmodel en het conflictmodel genoemd – vochten om voorrang in een snel polariserend maatschappelijk debat. In de christelijke politieke traditie, waarmee Kamphuis zich op vrijzinnige wijze verbonden voelde, was het denken in grote plotselinge veranderingen niet populair. Een voorloper van het CDA heette niet voor niets de ‘antirevolutionaire partij’.
Van Jo Boer, met haar pleidooi voor het belang van opbouwwerk, zou je welwillendheid verwachten tegenover de vraag of sociaal werkers ook sociaal activisten moeten zijn. Maar Boer is daarover heel duidelijk: ‘Opbouwwerk en sociale actie zijn twee verschillende zaken die ieder met andere middelen andere doelstellingen trachten te realiseren.’ En voor de sociaal werker die twijfelt voegt ze toe: ‘Iedere opbouwwerker zal voor zichzelf uit moeten maken waar zijn bestemming ligt: in het opbouwwerk of op de barricaden!’
Kamphuis en Boer waren beiden óók terughoudend over sociaal activisme omdat sociaal werk al te veel bepaald werd door met de tijd steeds veranderende politieke opvattingen over sociaal beleid. Het zou beter zijn te investeren in een stevige wetenschappelijke basis, die het beroep minder gevoelig maakt voor de politieke waan van de dag. Het kan zo zijn dat alles politiek is, maar dat betekent niet dat politiek alles is.
Ook emeritus hoogleraar Hans van Ewijk, één van de belangrijkste hedendaagse denkers over sociaal werk, is van mening dat sociaal werkers geen wereldverbeteraars moeten willen zijn: ‘Het gaat om sociale rechtvaardigheid, zowel materieel als immaterieel, maar neem niet de loden last van emancipatie en maatschappijhervorming op je rug. Probeer te werken in en vanuit de specifieke context van de hulpvrager.’

‘Micropolitiek’

Een kenmerk van ‘echte’ professies is dat het realiseren van een waarde een belangrijk beginsel is. De arts wil gezondheid bevorderen. Sociaal werkers willen sociale rechtvaardigheid bevorderen. Bijvoorbeeld door mensen gebruik te laten maken van de goede wetten en voorzieningen uit de systeemwereld en door vast te stellen waar die systeemwereld tekortschiet. In die zin is het signaleren en agenderen van maatschappelijke kwesties altijd een kerntaak van het sociaal werk geweest.
Sociaal werkers werken op het snijvlak van de kleine leefwereld en de grote systeemwereld. Zij zijn experts in het begrijpen van de wisselwerking tussen beide werelden. Voorstanders van sociaal activisme hebben soms last van enig reductionisme: de systeemwereld is in hun optiek meestal onrechtvaardig of onderdrukkend en in de leefwereld is men daar het slachtoffer van. Maar een goede sociaal werker is zich evenzeer bewust van het vele beleid in de systeemwereld dat sociale rechtvaardigheid juist bevordert. Bijna een kwart van alle problematische schulden, bijvoorbeeld, is te verhelpen als mensen huurtoeslag aanvragen. Voor de resterende driekwart is in de wet geborgd dat als de schulden te goeder trouw zijn ontstaan, mensen na drie jaar aflossen (gemiddeld hooguit vijftien procent van de schuld) weer met een schone lei kunnen beginnen. Sociaal werkers kunnen dus al veel doen aan schuldenproblematiek zonder eerst een herziening van ons belastingstelsel te hoeven bepleiten. Thomas Kampen noemt dit ‘micro-politiek’ in zijn goede artikel in genoemd jaarboek: binnen de discretionaire ruimte neemt de professional steeds kleine ‘politieke’ besluiten die ten goede komen aan de cliënt of inwoner. En uit het sublieme proefschrift van Willemijn van der Zwaard (2021) weten we dat sociaal werkers in hun discretionaire ruimte ook de schaduwkanten van opportunistisch beleid uit de systeemwereld kunnen ‘ombuigen’. Een sociaal werker van een buurtteam in Utrecht zegt: ‘Het idee is dat je mensen leert zelfredzamer te worden. Daar ben ik mee opgehouden.’
Sociaal werkers doen er, kortom, goed aan hun kennis te gebruiken, ook om te signaleren en te agenderen. Maar de sociale actie die mogelijk nodig is in vervolg daarop, is niet een bijzondere taak van de sociaal werker, maar dient te incarneren in een weerbarstige praktijk. Sociaal werkers weten idealiter wel de weg naar het mobiliseren – dat wil zeggen: naar de lokale politiek, de beroepsvereniging of de onderzoeksjournalistiek – maar hoeven die mobilisering niet zelf te organiseren.

Obama

Ook bij andere professies zien we meestal slechts enkelen van de beroepsgroep ook activistisch worden. Longartsen zijn primair longarts, dat wil zeggen: ze oefen hun medische professie zo wetenschappelijk mogelijk uit. Slechts enkele longartsen strijden daarnaast ook activistisch voor een verbod op roken of verkoop van tabak. Zij gebruiken kennis die bij hun professie hoort voor sociale actie. Evelien Tonkens maakt in haar Marie Kamphuislezing een vergelijkbaar onderscheid voor de professie wetenschapper, waar ze zegt: ‘Onderzoekers moeten zich afvragen of ze professionele of politieke redenen hebben voor hun onderzoek.’
Voormalig president van de Verenigde Staten, Barack Obama, was activistisch, eerst als opbouwwerker in de sloppenwijken van Chicago, waar na sluiting van de staalfabrieken grote werkloosheid heerste, daarna als jurist en toen als president. In zijn biografie zegt hij: ‘Voor mij bleef de centrale vraag steeds: hoe breng je sociale verandering tot stand?’
Ook bij Obama staat het sociaal activisme in beginsel dus los van een bepaalde professie. Zijn startmotor is een persoonlijke ethiek die hij steeds gepoogd heeft in te passen in de ethiek van de professie.
Het bevorderen van sociale rechtvaardigheid is onderdeel van de beroepscode van sociaal werkers, maar of dat hogere doel ook op activistische wijze nagestreefd wordt, lijkt dus in sterke mate af te hangen van de persoonlijke ethiek van de professional. Het binnenkort te verschijnen nieuwe beroepsprofiel van de sociaal werker ziet ‘beleidsbeïnvloeding’ wel als een noodzakelijke bekwaamheid van de professional, maar vermijdt ook al te grootse politieke ambities.

Een manier van leven

Het belang van sociaal activisme is groot: zonder het activistisch feminisme van de Dolle Mina’s zou de emancipatie van vrouwen veel trager tot stand zijn gekomen en zonder de activistische voorlopers van de milieubeweging had de klimaatcrises nu waarschijnlijk nóg niet op de politieke agenda gestaan. Marie Kamphuis was zelf activistisch. In het bijzondere interview dat Ischa Meijer ooit met haar had noemde ze zich feministe. Maar haar activisme voor vrouwenemancipatie zag ze meer als een persoonlijk engagement en minder als onderdeel van haar professionele taken. De redacteuren van Sociaal Weerwerk schrijven in hun genuanceerde slotwoord ook dat áls sociaal werkers al politiseren, dit vrijwel altijd een kwestie van persoonlijke taakopvatting en engagement is. Marie Kamphuis, Jo Boer, Drees Kroes en Barack Obama hebben, ieder op hun eigen manier, iets bijzonders in beweging gezet. Dat is niet alleen te verklaren uit de mogelijkheden die hun professie hen bood. Er is meer. Bij allen zien we een sterke band tussen beroepsethiek en de persoonlijke ethiek, waaruit vervolgens een ethiek ontstaat die richting geeft aan een manier van leven. Mensen met zo’n startmotor weten maatschappelijke kwesties vaak op de politieke agenda te krijgen. De meeste sociaal werkers echter hebben hun handen meer dan vol aan de alledaagse en vaak weerbarstige praktijk.
Voor de bronnenlijst bij dit artikel, zie bijlage.
Jan Willem Bruins is directeur van de beroepsvereniging van sociaal werkers (BPSW). Dit artikel is een bewerking van een lezing die hij op 7 oktober 2021 hield op het symposium ‘Sociaal activisme en sociaal werk in de wijk’.
Bijlage 1: BronnenJWBruins