Partnerdoding De heftigste gebeurtenis voor een kind
Tineke de Waard
Kinderen van wie de ene ouder de andere om het leven brengt, ontwikkelen vaak posttraumatische stress en rouwklachten. Ze verliezen in één keer beide ouders, hun woonplek en hun sociale omgeving. Acute zorg en duurzame nabijheid is voor het herstel van deze kinderen cruciaal, aldus Arend Groot van het Landelijk Psychotraumacentrum (PTC).
‘Als je als hulpverlener ineens partnerdoding op je bord krijgt, is het alsof er een bom ontploft'
Foto: ANP/Venema Media
Als de ene ouder de andere ombrengt, verandert alles in het leven van een kind. ‘Hun huis en hun slaapkamer met daarin speelgoed en knuffels zijn ineens een plaats delict, die vergrendeld wordt’, zegt Arend Groot. ‘Kinderen worden in deze acute situatie ergens geplaatst, bij een opa en oma of op een voor hen onbekende plek. Ze missen hun ouders, knuffels en misschien een foto van mama. Dat de ene hechtingsfiguur de ander ombrengt, is zeer ingrijpend. Als er iets vreselijks gebeurt, zoekt een kind normaal gesproken troost bij een ouder. Maar in dit geval is de ouder omgebracht en de andere ouder heeft het veroorzaakt. Dat is zo ontregelend, daar zijn eigenlijk geen woorden voor.’
Groot is maatschappelijk werker en klinisch epidemioloog bij het Landelijk Psychotraumacentrum (PTC) voor kinderen en jongeren in het Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht. Samen met psychologen begeleidt hij gezinnen waar sprake is van dodelijk geweld in de thuissituatie. In 2014 deed hij (samen met o.a. Eva Alisic) onderzoek naar de zorg voor kinderen na partnerdoding. Ruim tien jaar later is het thema nog steeds actueel en blijft het belangrijk de zorg voor deze getraumatiseerde kinderen optimaal vorm te geven. Groot: ‘Iedereen kan bedenken hoe heftig het is om een ouder te verliezen doordat de andere ouder die om het leven brengt. Dat brengt trauma en rouw mee, maar ook op de lange termijn heeft het gevolgen. Het doet iets met je identiteit als kind. In ons eerdere onderzoek vertelden jongeren en jongvolwassenen dat ze in verschillende levensfasen verschillende problemen tegenkwamen. In de puberteit kunnen ze zich afvragen of ook zij misschien in staat zouden kunnen zijn tot zo’n daad en of hun omgeving zich dat wellicht ook afvroeg. Daardoor kunnen jongeren zich gestigmatiseerd voelen.’
Een nieuwe plek om te wonen
Na de traumatische gebeurtenis rijst voor het kind ook de vraag waar het moet gaan wonen. Groot: ‘Dat is een heel lastige vraag. We zagen een grote variatie in de woonsituatie wat betreft het type plaatsing, de duur ervan en het aantal wisselingen. De kinderen die we spraken hadden een voorkeur om bij vertrouwde familie te wonen, meestal de familie van het slachtoffer. De meeste kinderen groeien daar dan ook op. Je kunt je voorstellen dat ook deze familie getraumatiseerd is. Dat heeft een enorme impact op het familiesysteem en het vraagt om langdurige ondersteuning. Als PTC werken we daarbij samen met pleegzorg, wijkteam, onderwijs en jeugdbescherming. Meestal is er een voogdijmaatregel. Samenwerken kan complex zijn omdat het om heel specifieke casuïstiek gaat. Naast trauma spelen ook rouw, verlies, schoolproblemen en opvoedingslast: het familie- en verzorgende systeem wordt lange tijd belast. Zij moeten daarom langdurig kunnen terugvallen op hulpverlening, Soms zijn er periodes met meer lijdensdruk, bijvoorbeeld tijdens juridische procedures of als de dader uit de gevangenis wordt vrijgelaten.’
Arend Groot Foto: Esther Groot
Kinderen niet opnieuw in de strijd
Het allerbelangrijkst is dat de kinderen niet opnieuw in een enorm strijdgewoel komen. Helaas zijn daar veel voorbeelden van. Groot: ‘Dat is na dit trauma vaak een risicofactor, omdat families – heel invoelbaar – in een enorme onderlinge strijd terecht kunnen komen. Je kunt je voorstellen dat als vader moeder heeft vermoord, en een tante van vaderskant plek aanbiedt, dat dat voor de familie van het slachtoffer heel beladen en moeilijk is. We hebben gezien dat het wel mogelijk is dat een kind bij familie van de dader gaat wonen, maar het is dan wel belangrijk dat deze familie de daad niet bagatelliseert maar afkeurt. En dat zij de kinderen ruimte geven om hun gevoelens van loyaliteit of boosheid ten opzichte van de dader-ouder te uiten, terwijl zij contact kunnen houden met de familie van het slachtoffer. Soms uiten ouders van de dader zich negatief over de omgebrachte ouder. Het grote risico voor het kind is dat het vanuit de omgeving begrip en een vorm van goedkeuring hoort over wat er gebeurd is. Dat kan schadelijk zijn voor de gewetensontwikkeling.’
In de hierboven beschreven situaties zit de dader in detentie, maar daders plegen na hun daad ook wel eens suïcide. Uit het onderzoek van 2014 blijkt dat de meeste daders vader zijn. In 14 procent was de moeder de dader. Recente cijfers over alle partnerdodingen van de afgelopen tien jaar (met en zonder kinderen) laten ongeveer 5 procent vrouwelijke daders zien. Als een man zijn vrouwelijke (ex-)partner doodt, spreken we van femicide. Groot: ‘Als je bij partnerdoding alleen maar over femicide spreekt, is er een risico dat kinderen van wie de vader is omgebracht door de moeder, zich daar niet in herkennen. Femicide is echt een enorm probleem, in Nederland wordt elke 14 dagen een vrouw omgebracht door haar (ex-)partner, aldus het CBS. Maar we weten eigenlijk niet hoeveel kinderen hierbij betrokken zijn. Terwijl we wel goed zicht willen hebben op deze groep.’ Groot veronderstelt dat het aantal kinderen niet systematisch wordt bijgehouden.
Het is belangrijk dat kinderen, afhankelijk van hun ontwikkeling, het eerlijke verhaal te horen krijgen
Adequate hulp
Het is belangrijk dat op dit gebied deskundige hulp beschikbaar is, vindt Groot. ‘Vroeger waren er weinig plekken waar kinderen terechtkonden. Als PTC hadden we een landelijke functie. Maar sinds de decentralisatie in 2015 heb ik het idee dat het aantal aanmeldingen bij het PTC is afgenomen. Er zijn nu wel meer plekken in de specialistische ggz waar deze kinderen naartoe kunnen, maar er zijn ook lange wachtlijsten.’
Het PTC kent een vast en hecht team dat de afgelopen tien jaar veel kennis heeft opgebouwd. Groot: ‘Gelukkig komen maar weinig hulpverleners in aanraking met partnerdoding. Dat betekent wel dat de kennis over deze specifieke hulpverlening vaak niet aanwezig is bij professionals. Als je er vaker mee te maken krijgt kun je ontwikkelen en leren, maar als je als hulpverlener ineens partnerdoding op je bord krijgt, is het alsof er een bom ontploft. Een ouder wordt vaak op een vreselijke manier om het leven gebracht. Vaak zijn de kinderen getuige. De politie komt ter plekke en ontfermt zich over de kinderen. Dan wordt de Raad voor de Kinderbescherming gebeld. Of kinderen zitten op school en krijgen te horen wat er gebeurd is. Er moet, kortom, direct na de doding veel geregeld worden. Daarnaast is het gesprek met kinderen over wat er gebeurd is een belangrijk aandachtspunt. Soms wordt er een misleidend verhaal verteld. Zoals “mama heeft een ongeluk gehad” of “papa helpt de politie zoeken”. Het is belangrijk dat, aansluitend bij het ontwikkelingsniveau van het kind, een eerlijk verhaal verteld wordt. In het PTC is het maken van zo’n narratief soms onderdeel van de hulp.’
Het is voorstelbaar dat kinderen die dit in hun leven meemaken, het trauma altijd met zich meedragen. Groot beaamt: ‘Het heeft een levenslange impact. Ervaringsdeskundigen vertellen hoe het gemis in verschillende levensfasen een rol speelt. Bijvoorbeeld bij verjaardagen, het krijgen van een diploma, een huwelijk, het krijgen van kinderen: dat zijn momenten waarop ze hun dierbare missen. Daarbij komt dat het een gebeurtenis is waar kinderen niet makkelijk over praten.’
Loyaliteit
Na verloop van tijd speelt vaak de vraag of een kind op bezoek kan komen bij de ouder in detentie. De vraag is of dat verstandig is. ‘We adviseren niet: het kind mag geen contact hebben met de dader-ouder, maar we zeggen ook niet dat dit contact er moet zijn’, zegt Groot. ‘Het is maatwerk, want kinderen mogen nooit gedwongen worden tot het hebben van contact, of daarvan af te zien.’ Kinderen zijn vaak onvoorwaardelijk loyaal aan hun ouders. Deze loyaliteit kan ook spelen ten aanzien van de dader-ouder. Dat is lastig, zegt Groot. ‘Want wat voor vader was hij vóór de doding? Hij heeft iets vreselijks gedaan, maar als kind zag je misschien ook fijne en leuke kanten. Meestal was er al sprake van huiselijk geweld. Maar soms heeft de dader een plotselinge psychose en vindt de partnerdoding uit het niets plaats.’
‘Een kind moet dan door de tijd heen een manier vinden om dit een plek te geven. Naast angsten zijn er ook positieve gevoelens en herinneringen, maar diegene heeft wel je moeder vermoord, van wie je zielsveel hield. Een kind kan daar in de therapie bij ons aan werken. De vader speelt daar soms ook een constructieve rol in, samen met pleegouders, waarbij de wensen van het kind leidend zijn. De gedachte aan wat vader als dader heeft gedaan, kan zo heftig zijn dat kinderen bang zijn ook vermoord te worden, zelfs als de dader in de gevangenis zit. Dan kun je er met de vader naartoe werken dat hij die angst wegneemt. Of ze gaan aan de slag met de vragen of boosheid van het kind.’
Alert op signalen
Is partnerdoding te voorspellen en dus te voorkomen? Groot: ‘Er zijn risicofactoren onderzocht die samenhangen met partnerdoding, zoals intieme terreur en niet-fatale wurging. Een scheiding, of de aankondiging daarvan, kan in zo’n situatie een gevaarlijk moment zijn omdat een partner uit wrok en jaloezie kan overgaan tot doding. Bij dergelijke signalen is er echt een goed veiligheidsplan nodig. Er zijn nog steeds vreselijke voorbeelden van vrouwen die aan de bel trekken, maar niet gehoord worden.’
Begin 2025 kwamen deskundigen uit diverse landen onder leiding van Eva Alisic, hoogleraar Kindertrauma en Herstel, bij elkaar om te inventariseren hoe zij de kennis rond partnerdoding en zorg voor kinderen en nabestaanden internationaal kunnen bundelen. Ze bespraken de mogelijkheid om een kennisarchief op te bouwen, waarin ook de betrokken kinderen en hun naasten een stem moeten krijgen. Groot heeft ook een wens: ‘In onder andere Engeland doen ze zogenaamde homocide reviews, waarin het hele proces rond de gebeurtenissen wordt geëvalueerd. Het lijkt me zinvol als we dat ook in Nederland ontwikkelen. Je zou een kenniscentrum willen voor dit soort casuïstiek, gevoed vanuit de verschillende organisaties. Zodat een professional die met ouderlijke partnerdoding wordt geconfronteerd, gebruik kan maken van de aanwezige kennis en ervaring.’
Wat is de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling?
De meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling helpt professionals met het signaleren en handelen bij (vermoedens van) huiselijk geweld of kindermishandeling. Hieronder vallen ook psychisch en seksueel geweld en verwaarlozing. Het gebruiken van de meldcode is voor sommige beroepsgroepen verplicht. Deze verplichting geldt voor professionals die werkzaam zijn in de gezondheidszorg, het onderwijs, de kinderopvang, de maatschappelijke ondersteuning, de jeugdhulp en bij justitie. Werkgevers in bovengenoemde sectoren moeten de meldcode vaststellen en implementeren. Zij zijn verplicht bij hun werknemers de kennis en het gebruik van de meldcode te bevorderen. In de Toolkit meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling staan tips en hulpmiddelen voor professionals.
Als professional leg je alle uit de meldcode doorlopen stappen vast in een cliëntdossier, patiëntdossier, leerlingdossier of een ander registratiesysteem.
Kinderen betrokken bij de meldcode
Als professionals kindermishandeling vermoeden, is het van belang om met de kinderen te praten en de meldcode te doorlopen. De Handreiking van kinderen in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling helpt hierbij.
Beroepsgeheim en de meldcode
Veel professionals hebben een beroepsgeheim en mogen in principe geen informatie over de cliënt aan anderen geven. In sommige situaties geldt een uitzondering, bijvoorbeeld bij (vermoedens van) huiselijk geweld of kindermishandeling. In die gevallen is het toegestaan om zonder toestemming van de cliënt te overleggen en te melden. Dat mag alleen als de informatie noodzakelijk is om het huiselijk geweld of de kindermishandeling te stoppen, of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken. De professional dient hierbij het stappenplan in de meldcode te gebruiken.
De vijf stappen van de meldcode
Breng de signalen objectief en feitelijk in kaart met behulp van de signalenkaart. Gebruik bij volwassen cliënten de kindcheck, om bij ouders met verslavings- of psychische problemen of een geweldige partner kindermishandeling vroegtijdig te herkennen.
Overleg met een collega of indien nodig met Veilig Thuis, advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling, of een forensisch arts.
Bespreek je zorgen zo snel mogelijk met de ouders/verzorgers en liefst ook het kind zelf. Alleen als daarmee de veiligheid in gevaar komt, zie je daarvan af.
Maak een afweging van de ernst van de situatie op basis van de genomen stappen. Bij twijfel altijd contact opnemen met Veilig Thuis.
Is hulp verlenen of organiseren mogelijk? Dat is het geval als je in staat bent om passende hulp te bieden of te organiseren, de betrokkenen meewerken aan de geboden of georganiseerde hulp en de hulp leidt tot blijvende veiligheid.
Is melden bij Veilig Thuis noodzakelijk? Dat is het geval als er sprake is van acute of structurele onveiligheid. Of als hulp verlenen op basis van één van de bovenstaande punten niet mogelijk is.