Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Promotieonderzoek ‘We houden elkaar in de tang’

Tineke de Waard
Op 8 maart dit jaar promoveerde voormalig jeugdzorgwerker Sharon Stellaard aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op Boemerangbeleid, haar proefschrift over de aanhoudende tragiek in het passend onderwijs- en jeugdbeleid. VSW-redacteur Tineke de Waard interviewde Stellaard. 'Het gaat erom dat werkers zich bewust zijn van het beleidsfalen en in beweging komen.'
Foto: Sylvia Huisman

Wie het eenmaal ziet, kan het onmogelijk meer negeren: de ongemakkelijke gevolgen van de opeenvolgende beleidswijzigingen in de jeugdhulp en het onderwijs, de afgelopen veertig jaar. Sharon Stellaard onderzocht en reconstrueerde hervormingsbeleid van de afgelopen decennia. Ze stelde vast dat, ondanks steeds weer nieuw ingezet beleid, de gestelde doelen vaak niet werden behaald. Ondertussen ontstonden wel nieuwe problemen. Door bestaande én nieuwe problemen lieten beleidsmakers zich vrijwel elke tien jaar opnieuw verleiden tot een volgende hervorming. Stellaards conclusies zijn opgepikt door kranten, televisie en beleidsmakers. Wat betekenen haar bevindingen voor het beroepsonderwijs en voor professionals binnen de jeugdhulp?

De titel van je boek is Boemerangbeleid. Wat bedoel je daarmee?
‘Ik heb de hervormingen rond passend onderwijs en in de jeugdzorg, die zich afspeelden vanaf het midden van de jaren ’70 tot nu, op een rijtje gezet en de doelen vergeleken met de uitkomsten. Met boemerangbeleid bedoel ik dat het beleid meer dan eens averechts werkt. Met de ‘aanhoudende beleidstragiek’ uit de ondertitel bedoel ik dat de denk- en handelingspatronen die de problemen hebben gecreëerd, vrijwel steeds opnieuw benut worden om ze te repareren. Er is daarbij overigens sprake van een wisselwerking tussen beleidsmakers en beleidsuitvoerders. Beiden houden elkaar voortdurend aannames voor, die niet ondersteund worden door beleidsevaluaties, noch werkelijk op basis daarvan worden bijgesteld. Zo wordt er letterlijk al vanaf 1976 gestuurd op een samenhangend aanbod aan jeugdhulpverlening, dat is afgestemd op de behoefte van ouders en jeugdigen. We zijn nu nagenoeg een halve eeuw verder, maar daar zijn we nog steeds niet. Bovendien herhalen we de denkrichtingen om daar wel te komen – terwijl ze nog nooit gewerkt hebben… Wanneer komt het punt dat we onze aannames drastisch gaan bijstellen?’
Sociaal werkers zijn de belangenbehartigers van hun cliënten. Hoe kunnen jeugdhulpverleners concreet iets veranderen, als zij dat nodig vinden?
‘Door toch echt die belangenbehartiger van cliënten te zijn. Dit kan ook betekenen dat dit vraagt om een meer kritische houding ten aanzien van de eigen professionele routines, werkprocessen of producten. We moeten immers constateren dat dit aanbod in producten onvoldoende aansluit op de behoeften van ouders en jeugdigen. Er wordt al jaren geconstateerd dat de behoefte van ouders en jeugdigen eerder wordt afgestemd op het aanbod van instellingen dan andersom. Zie bijvoorbeeld de Memorie van toelichting bij de Wet op de jeugdzorg uit 2001. Ook is het van belang om terug te kijken in de tijd: waar komt dat idee van producten eigenlijk vandaan? Wat voor mensbeeld en financiële-beheersnoties zitten daarachter? En hoe heeft dit type denken uitgepakt voor de kinderen en gezinnen in kwestie? Het antwoord daarop is: nogal problematisch, zie bijvoorbeeld de beleidsevaluatie van de Wet op de jeugdzorg uit 2009. Vooral van belang is de vraag of we onszelf wel voldoende vaak dit soort vragen stellen. Of worden we geleefd door de waan van de dag en de druk om ‘productie te draaien’? En als we uit die waan stappen en kijken naar het ongemakkelijke geheel, zijn we dan bereid de consequenties daarvan te aanvaarden, en het echt anders te gaan doen? Of houden we dan toch liever de boel de boel?’
Ben je van mening dat we teveel met professies willen oplossen?
‘Ik heb een veertig jaar durende hervormingsgeschiedenis in de jeugdzorg bestudeerd. Iedere keer zie je daarbij een groei van het aanbod, maar geen afname van de knelpunten waar kinderen en gezinnen tegenaan lopen – die groeien mee. Dit patroon zie ik niet alleen in de jeugdzorg, maar ook ten aanzien van passend onderwijs. Dit zou wat mij betreft een signaal moeten zijn dat echt een heel kritische reflectie verdient. Daarmee wil ik niet zeggen dat we teveel met professionals willen oplossen, maar wel dat écht andere manieren van werken wellicht veel beter aansluiten. Ik denk dat maar weinigen zich realiseren hoelang we al op deze weg aan het ploeteren zijn. Wat zou er gebeuren als al die capaciteit ten volle werd benut voor het bewandelen van nieuwe wegen?’
Beroepsopleidingen zouden in hun curriculum aandacht kunnen besteden aan het begrijpen en kritisch bevragen van beleidsstukken. Vind je dat belangrijk?
‘Ja. Omdat het heel goed is om je te realiseren dat er volop aannames worden gedaan in beleidsstukken, die niet per se berusten op een degelijke onderbouwing. Sterker nog, soms is er meer bewijs te vinden voor het tegendeel. Beleid komt subjectief tot stand, maar heeft objectieve gevolgen voor de mensen op wie het van toepassing is. Als je de belangen van cliënten wil behartigen lijkt het mij daarom van belang om daarin gescherpt te worden in de beroepsopleiding. Ik zie dat nu nauwelijks gebeuren. Terugkijkend op mijn eigen loopbaan was ik daar zelf ook nogal naïef en ongeschoold in. Onlangs maakte ik mee dat een social work-studente als afstudeeropdracht iets wilde doen met Boemerangbeleid. Ik stelde haar voor een reflectietool te ontwikkelen voor beleidsmakers op basis van het onderzoek: eigenlijk een toepassing ervan voor de beleidspraktijk dus. Maar de opleiding wilde liever dat ze zou werken aan een nieuwe interventie voor kinderen op haar stageadres. De doorwerking van beleid naar de professionele praktijk werd kennelijk als irrelevant gezien.’
We hebben kennis kunnen nemen van je bevindingen. Wat gebeurt er als we blijven doen wat we doen, denk je?
‘Dat is niet moeilijk: dan blijven de kinderen en gezinnen krijgen wat ze al jaren kregen.’
Je onderzoek biedt geen oplossingen, maar heeft wel veel inzicht opgeleverd. Wat hoop je dat er met de conclusies gedaan gaat worden?
‘Ik zou het heel mooi vinden als er reflectie gaat ontstaan en dat er een ander type gesprek gaat ontstaan. Waarin we de knelpunten in het hier en nu kunnen overstijgen en het geheel aan reparatiewerkzaamheden overzien én onder ogen zien. En dat we elkaar, samen met de kinderen, jeugdigen en ouders dan de ruimte, de rust en de intellectuele creativiteit gunnen om nieuwe wegen te verkennen.’
Het proefschrift van Sharon Stellaard is uitgegeven door Boom Bestuurskunde 
Vanaf 8-9-2023 is het manuscript ook vrij te downloaden vanuit de Universiteitsbibliotheek van de VU
Tineke de Waard is manager en senior beleidsadviseur in de jeugdzorg en redacteur van Vakblad Sociaal Werk.