Veel Nederlandse sociaal werkers tonen tot nu toe een gespleten loyaliteit als reactie op moeilijke morele keuzes. Hoe reageren zij als hun morele integriteit onder druk komt te staan van radicaal rechts beleid? Voorbeelden uit het buitenland laten een wisselend beeld zien. Volgens Thomas Kampen biedt een robuuste kennisbasis bescherming tegen radicale invloeden en populistisch gedachtegoed.
Door de komst van het nieuwe kabinet komt het sociaal werk in nieuw vaarwater terecht. De plannen van dit kabinet verhouden zich op onderdelen moeizaam tot de kernwaarden van het sociaal werk, zoals het waarderen van diversiteit en gelijke toegang tot ondersteuning. Dat zien we bijvoorbeeld aan de beëindiging van de bed-bad-broodregeling per 1 januari volgend jaar. Gemeenten vrezen dat veel mensen daardoor op straat zullen belanden. Als zij voor een slaapplek aankloppen bij sociaal werkers kan dat bij hen leiden tot morele nood. Volgens de regels kunnen zij uitgeprocedeerde mensen niet onderbrengen in de reguliere opvang, maar mensen tegen hun zin op straat laten slapen, strookt niet met de kernwaarden van het beroep. Dan ontstaat wat Bernardo Zacka (2017) omschrijft als een ‘onmogelijke situatie’: een situatie waarin beleid haaks staat op beroepsidealen. In onmogelijke situaties ontstaat morele nood omdat er geen enkele oplossing is die recht doet aan alle morele verplichtingen. Deze druk op de morele integriteit van sociaal werkers resulteert in gevoelens van frustratie, schuld en machteloosheid.
In onmogelijke situaties hebben sociaal werkers volgens Albert Hirschman (1970) drie opties: exit, voice en loyalty. ‘Exit’ verwijst naar het verlaten van de organisatie of het beroep, met ‘voice’ bedoelt Hirschman het uiten van ongenoegen en het streven naar verandering van binnenuit, en ‘loyalty’ houdt in dat men ondanks onvrede trouw blijft aan de organisatie en probeert te navigeren binnen de bestaande structuren. In de Nederlandse context heeft Hoijtink (2022) het kader voor de uitstroom van sociaal werkers toegepast en Trappenburg en Van Pelt (2024) deden dat voor pendulebeleid. De driedeling van Hirschman biedt een bruikbaar kader om te laten zien hoe sociaal werkers reageren als hun morele integriteit onder druk staat van radicaal rechts beleid.
Gespleten loyaliteit
In Nederland zijn sociaal werkers de afgelopen jaren al geregeld geconfronteerd met verschillende beleidsontwikkelingen die hen dwingen moeilijke morele keuzes te maken. De reacties van sociaal werkers op morele nood laten een patroon zien van ‘gespleten loyaliteit’.
Een van die ontwikkelingen is de nadruk die new public management legt op efficiëntie, kostenbewustzijn en resultaatgericht werken. Werken binnen strikte budgetten en met prestatie-indicatoren botst vaak met de kernwaarden van het sociaal werk. Bijvoorbeeld wanneer een in procedures vastgelegd aantal contactmomenten geen recht doet aan wat er naar het oordeel van een sociaal werker nodig is. De manier waarop sociaal werkers hiermee omgaan is interessant. Marc Hoijtink (2022) spreekt in dit verband over ‘stil verzet’: zij bekritiseren beleid niet openlijk, maar blijven vaak het werk doen op een manier die zij moreel juist vinden. Er is sprake van gespleten loyaliteit: sociaal werkers blijven in hun woorden loyaal aan de regels, maar in hun daden aan hun vak. Dit stelt hen in staat hun werk naar eigen inzicht te doen, zonder de confrontatie aan te gaan. Het verlicht de morele nood, maar bedekt ook de discrepantie tussen beleid en praktijk met de mantel der liefde.
Dat zie je ook in de omgang van sociaal werkers met het zelfredzaamheidsideaal, dat steeds dominanter is geworden tijdens de Rutte-jaren. In de praktijk betekent dit dat sociaal werkers vaak mensen moeten aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid, zelfs in situaties waarin deze mensen daar niet toe in staat zijn. Sociaal werkers realiseren zich dat het beleid hun cliënten dwingt om aan onrealistische verwachtingen te voldoen, wat kan leiden tot gevoelens van falen, frustratie en verdere marginalisering (Bredewold et al., 2018). Ondanks hun inspanningen om cliënten te helpen zelfredzamer te worden, zien sociaal werkers vaak dat de structurele beperkingen waarmee deze mensen te maken hebben – zoals armoede of discriminatie – onverminderd blijven bestaan, wat de effectiviteit van hun werk ondermijnt en hun morele nood vergroot. Ook dat beantwoorden zij met gespleten loyaliteit; zij bieden de hulp die zij noodzakelijk vinden en interpreteren dat als bijdragen aan zelfredzaamheid.
Een derde belangrijke bron van morele nood onder sociaal werkers die mijn collega’s en ik tegenkomen, is de opdracht om informele zorg te stimuleren (Bredewold et al., 2018). Sociaal werkers slagen er tijdens door ons geobserveerde keukentafelgesprekken nauwelijks in om naasten meer te laten zorgen. Dat is ook niet zo gek, want vaak doen naasten al veel en kloppen zij juist bij de overheid aan omdat de rek eruit is. Informele zorg blijkt, net als publieke middelen, schaars. De aangevraagde hulp van de gemeente komt er daarom vaak ook wel, sociaal werkers zien dat het meestal niet anders kan. Maar niet zonder eerst te vragen of naasten nog meer kunnen doen, zodat zij niet nalaten wat beleid van hen vraagt. Het leidt tot schuldgevoelens van naasten en schaamte van hulpbehoevenden. Opnieuw zien we gespleten loyaliteit: sociaal werkers blijven loyaal aan hun vak of de cliënt, maar zijn ook loyaal aan het beleid.
Al deze ontwikkelingen laten sociaal werkers balanceren tussen het naleven van beleidsregels en het behouden van hun morele integriteit. Dat leidt tot een constante dreiging van morele nood. Sociaal werkers in Nederland reageren daarop met ‘gespleten loyaliteit’: zij proberen trouw te blijven aan zowel hun professionele waarden als de beleidsregels die hen worden opgelegd. Dit kan betekenen dat zij in hun handelen loyaal zijn aan hun vak, terwijl zij naar buiten toe lijken het beleid te volgen.
Italië, Duitsland en Australië
Hoe is de situatie van sociaal werkers in landen als Italië en Duitsland, waar radicaal rechts beleid direct of indirect invloed uitoefent op het sociaal werk? Hier constateren onderzoekers inderdaad morele nood onder sociaal werkers. In Italië, waar radicaal rechts al langer in opkomst is en in 2022 de verkiezingen won onder leiding van Giorgia Meloni, heeft een aantal sociaal werkers het beroep verlaten vanwege de druk en vijandigheid die ze ervaren van lokale politici (Fazzi & Nothdurfter, 2021). Deze sociaal werkers voelen zich gedemoraliseerd omdat hun werk openlijk wordt geminacht of omdat het belang van hun werk in twijfel wordt getrokken. Dit verlies aan geloofwaardigheid en ondersteuning heeft geleid tot een kleine maar significante uitstroom van sociaal werkers uit het veld; exit.
In de deelstaat Beieren zien we sociaal werkers die zich uitspreken tegen beleid rondom de zogenaamde Ankerzentren – centra die in het leven zijn geroepen om asielaanvragen efficiënter af te handelen en afgewezen asielzoekers sneller uit te zetten. De minister is enthousiast, maar er is ook kritiek, omdat mensen in deze centra geïsoleerd en dicht op elkaar leven zonder werk of perspectief. Toen Beieren sociaal werkers verbood om juridische en praktische informatie te verstrekken aan asielzoekers die dreigden te worden uitgezet, kozen deze sociaal werkers ervoor hun ongenoegen kenbaar te maken met een beleidsnota met de titel Wir sind Sozialarbeiter, keine Abschiebehelfer!, waarin zij pleitten voor een humanere aanpak van het asielbeleid (Anand, Borrmann & Das, 2021). Hoewel het uiten van ethische bezwaren hielp om de morele nood te lenigen, leidde dit protest niet tot substantiële beleidsveranderingen.
Uit onderzoek naar de rol van sociaal werkers bij deradicalisering blijkt ook gespleten loyaliteit. Vanwege de verantwoordelijkheid voor de veiligheid ervaren sociaal werkers druk om loyaal te blijven aan hun organisatie of hun cliënten, ondanks hun bezwaren tegen het beleid. In Australië bijvoorbeeld blijven sociaal werkers meewerken aan een repressief overheidsprogramma tegen radicalisering, ook al ervaren ze het als stigmatiserend en schadelijk voor moslimgemeenschappen (Latham & Briskman, 2021).
Zonder robuuste kennisbasis is het beroep kwetsbaar voor radicale invloeden en populistisch gedachtegoed
Moeilijke keuzes
Soms zien we ook sociaal werkers die hun trouw aan de kernwaarden van hun beroep centraal stellen, zelfs wanneer dit betekent dat ze moeten opereren buiten de officiële werktijd of in het geheim. In landen zoals Griekenland en Italië, waar populistisch beleid de toegang tot sociale voorzieningen voor vluchtelingen sterk heeft ingeperkt, voelen sommige sociaal werkers zich gedwongen om in hun eigen tijd en vaak met eigen middelen de leemte op te vullen (Teloni & Mantanika, 2015). Ze bieden emotionele steun, financiële hulp en soms zelfs basisbehoeften zoals voedsel en gezondheidszorg, geheel buiten de reguliere kanalen om.
Dit soort loyaliteit aan het vak is echter niet zonder risico. Sociaal werkers die deze verantwoordelijkheid op zich nemen, lopen een aanzienlijk risico op emotionele uitputting en burn-out. De constante druk om te moeten compenseren voor een tekortschietende overheid, gecombineerd met de morele plicht om hun cliënten te helpen tegen de stroom in, legt een zware last op hun schouders. Bovendien worden ze vaak gedwongen om in de schaduw van het formele systeem te werken vanwege het risico op repercussies als hun activiteiten aan het licht komen. De combinatie van deze factoren kan leiden tot een situatie waarin sociaal werkers zichzelf overbelasten, waardoor hun eigen welzijn in het gedrang komt.
Kortom, sociaal werkers in landen met radicaal rechts beleid staan voor moeilijke keuzes in hoe ze omgaan met de morele nood die ze ervaren. Elke keuze – exit, voice of loyalty – brengt zijn eigen risico’s en uitdagingen met zich mee. Het verlaten van het beroep kan betekenen dat ze hun cliënten in de steek laten; het uitspreken tegen beleid kan leiden tot isolatie of zelfs ontslag en het trouw blijven aan hun vak of cliënten kan hen blootstellen aan het risico op burn-out en emotionele uitputting.
Kwetsbaar voor radicale invloeden
De gespleten loyaliteit is een symptoom van een breder professioneel tekort binnen het sociaal werk: het tekort aan zeggenschap van sociaal werkers over de condities waaronder zij hun werk doen. Het gevolg daarvan is volgens Hoijtink (2022) dat sociaal werkers zichzelf onterecht de schuld kunnen geven van de morele nood die zij ervaren. Zij denken ongeschikt te zijn voor het vak, terwijl het probleem ligt in beleid dat onverenigbaar is met beroepsidealen en een ‘professioneel tekort’ (Bredewold et al., 2018).
Dat professioneel tekort is geen gebrek van sociaal werkers zelf, maar een tekort aan zeggenschap over de condities waaronder zij hun werk doen. Dat wordt zichtbaar als we sociaal werk langs Eliot Freidsons vijf criteria voor professionalisering (2001) leggen. Dan blijkt ook waarom professionalisering van belang is voor de sociaal werker die te maken krijgt met radicaal beleid. Het eerste criterium is de aanwezigheid van een exclusieve kennisbasis, die wordt gevormd door academisch onderzoek en onderwijs. In Nederland ontbreekt het in het sociaal werk aan een sterke wetenschappelijke traditie en is er weinig academische vertegenwoordiging. Daardoor is de kennisbasis minder robuust en wordt het beroep kwetsbaar voor radicale invloeden en populistisch gedachtegoed.
Het tweede criterium betreft een duidelijk afgebakend werkveld. Voor sociaal werk is dit werkveld in Nederland vaag gedefinieerd, met aanzienlijke overlap met andere beroepen zoals psychologen en verpleegkundigen. Bovendien is het beroep niet gebonden aan een beschermde titel, wat betekent dat de controle over wie de taken uitvoert, beperkt is. Dit gebrek aan afbakening ondermijnt de professionele autonomie en maakt sociaal werkers vatbaar voor invloed van andere disciplines en sturing door beleidsmakers. Toen de Nederlandse overheid er in 2022 niet in slaagde om asielzoekers menswaardige leefomstandigheden te bieden in Ter Apel, greep Artsen Zonder Grenzen in. Dat had het sociaal werk, met duidelijke afgebakende verantwoordelijkheden, mogelijk eerder en op eigen initiatief kunnen doen.
In Nederland hebben sociaal werkers, ten derde, slechts beperkte invloed op hun eigen arbeidsmarkt. Dat leidt tot werkonzekerheid en inkomensfluctuaties. Er is geen strikte licentieprocedure, en kwalificaties en carrièremogelijkheden worden voornamelijk bepaald door externe partijen zoals werkgevers en de overheid. Dit maakt sociaal werkers kwetsbaar voor de grillen van de markt. Bovendien worden sociaal werkers vaak gedwongen om van werkgever te wisselen als gevolg van aanbestedingsrondes. Dit proces zorgt voor onzekerheid onder sociaal werkers. Werkzekerheid is van belang, want sociaal werkers die zekerder zijn van hun baan en carrièremogelijkheden hoeven zich bijvoorbeeld minder af te vragen wat anderen ervan vinden dat zij in de bres springen voor asielzoekers die op straat slapen. Zij kunnen hun professioneel oordeel leidend laten zijn.
Het vierde criterium betreft de zeggenschap over de opleiding. In Nederland wordt de inhoud van opleidingen voor sociaal werk sterk beïnvloed door de overheid en Europese regelgeving, waardoor de beroepsgroep weinig zeggenschap heeft over het curriculum. Dit beperkt de mogelijkheid om het onderwijs af te stemmen op de professionele waarden en behoeften van het vakgebied. Een sterk geprofessionaliseerde opleiding zorgt ervoor dat sociaal werkers de ethische competenties ontwikkelen om beleidsverwachtingen kritisch te beoordelen in het licht van hun professionele opdracht, zoals wanneer verwacht zou worden dat zij mensen die niet meer in aanmerking komen voor de bed-bad-broodvoorziening op straat laten slapen. Tot slot benadrukt Freidson het belang van een gedeelde ideologie binnen een beroep. Hoewel sociaal werk in Nederland op papier sterke kernwaarden heeft, zoals rechtvaardigheid en respect voor diversiteit, hebben we gezien dat de toepassing van deze waarden in de praktijk onder druk staat door bijvoorbeeld prestatie-afspraken of radicaal beleid. Daarom is het essentieel dat sociaal werkers zeggenschap over hun kernwaarden hebben. Anders bestaat het risico dat kernwaarden worden gekaapt door populistische stromingen, waardoor de professionele invulling ervan verloren gaat.
Leerstoel Sociaal Werk
De uitdagingen waar sociaal werkers mee te maken hebben, zoals gespleten loyaliteit en morele nood, zijn symptomatisch voor een gebrek aan professionele autonomie binnen het vakgebied. De leerstoel Sociaal Werk van de Universiteit voor Humanistiek biedt de mogelijkheid om de ethische dimensies van het sociaal werk verder te onderzoeken en bij te dragen aan een versterking van de autonomie en professionaliteit van de beroepsgroep. Onze ambitie is om samen met onderzoekers, organisaties en opleidingen voort te bouwen op alle belangrijke inspanningen die de afgelopen jaren al op dat vlak zijn verricht.
Thomas Kampen is socioloog en als hoogleraar Sociaal Werk werkzaam aan de Universiteit voor Humanistiek. Op 17 oktober 2024 spreekt hij zijn oratie uit over morele nood onder sociaal werkers.
Bronnen
Anand, J., Borrmann, S., & Das, C. (2021). Resisting the rise of right-wing populism: European social work examples. In C. Noble & G. Ottman (Eds.), The challenges of right-wing populism for social work: A global perspective (pp. 168-182). London: Routledge.
Bredewold, F., Duyvendak, J.W., Kampen, T., Tonkens, E. & Verplanke, L. (Red.), De verhuizing van de verzorgingsstaat: Hoe de overheid nabij komt. Amsterdam: Van Gennep.
Fazzi, L., & Nothdurfter, U. (2021). The multifaceted challenges of new right-wing populism to social work: The profession’s swansong or the rebirth of activism. In C. Noble & G. Ottman (Eds.), The challenges of right-wing populism for social work: A global perspective (pp. 84-97). London: Routledge
Freidson, E. (2001). Professionalism: The Third Logic. Cambridge: Polity Press.
Hirschman, A. O. (1970). Exit, voice, and loyalty: Responses to decline in firms, organizations, and states. Cambridge: Harvard University Press
Hoijtink, M. (2022). Stil verzet. Over de uitstroom van sociaal werkers. Vakblad Sociaal Werk, 2022(4), 6-10.
Latham, S., & Briskman, L. (2021). Social workers partnering with populism. In C. Noble & G. Ottman (Eds.), The challenges of right-wing populism for social work: A global perspective (pp. 183-198). London: Routledge.
Teloni, D. D., & Mantanika, R. (2015). ‘This is a cage for migrants’: the rise of racism and the challenges for social work in the Greek context. Critical and Radical Social Work, 3(2), 189-206.
Trappenburg, M., & van Pelt, M. (2024). Exit, loyalty and focus. Dutch social workers’ responses to swing-of-the-pendulum policies. European Journal of Social Work, 27(4), 855-867.
Zacka, B. (2017). When the state meets the street: Public service and moral agency. Harvard university press.