Tien jaar geleden ging het eerste vangnetwerk van start in Rotterdam Charlois, als manier om eenzaamheid in de wijk tegen te gaan. Inmiddels krijgen deze netwerken in verschillende regio’s voet aan de grond. Initiatiefnemer en sociaal werker Jenny Zwijnenburg onderzocht de werkzame elementen van deze manier van werken, zodat iedereen zijn eigen vangnetwerk kan beginnen.
Jenny Zwijnenburg was als sociaal werker in Rotterdam Charlois al een tijdje bezig met een project over sociaal isolement waarbij ze mensen thuis opzocht om hun eenzaamheid te doorbreken. Toen in 2013 stichting Dock aan het roer kwam, werd het sociaal werk minder individueel en meer gericht op groepen. ‘Ik moest iets verzinnen waar mensen de deur voor uitgaan,’ vertelt Zwijnenburg. ‘Omdat vooral mannen moeilijk te bereiken waren, zette ik een computergroep op. Op een dag kwam een man in een rolstoel binnen die vroeg hoe hij contact kon leggen met de vrijwilligersdienst, voor hulp bij zijn verhuizing. Ik keek de groep rond, zag al die mannen zitten en vroeg: willen jullie misschien helpen? Zo is het begonnen.’ Bij een vangnetwerk bouwen sociaal geïsoleerde mensen samen een steunnetwerk op vanuit het idee dat iedereen iets kan bijdragen. Deelnemers organiseren activiteiten voor en met elkaar en voor de omringende wijk. Zwijnenburg zag wat het teweegbrengt wanneer iemand niet meer als cliënt wordt behandeld, maar als persoon die iets voor een ander kan betekenen. ‘Dat gevoel dat je van waarde bent, is ontzettend belangrijk. En dat kon ik in die individuele huisbezoeken niet voor elkaar krijgen.’ In plaats van hulpverlener werd ze iemand die signaleert, stimuleert en verbindt.
‘Dat gevoel dat je van waarde bent, is ontzettend belangrijk’
Koffie zetten
Met steun van het Oranjefonds groeide het vangnetwerk verder door. Momenteel is het netwerk in Charlois twee dagen per week actief en toegankelijk voor meerdere groepen. Zwijnenburg begon met een onderzoek naar de wijze waarop een vangnetwerk werkt. Nadat zij in 2014 Sociaal Werker van het Jaar was geworden, kwam ze in aanraking met Tranzo, de academische werkplaats sociaal werk. ‘Ik begon in Rotterdam een onderzoeksgroep van sociaal werkers en deelnemers, met als doel een handboek te ontwikkelen over hoe je een vangnetwerk opzet. Deelnemers bleken heel goed te kunnen vertellen waarom dit goed werkt. Zoals een van hen zei: “Het gaat er niet om dat je veel doet, maar dat je doet wat je kan.” Zo is het ook. Als jij de lekkerste koffie kan zetten, doe je dat. Als jij een heel mooie strik om een pakje kan doen, doe je dát.’
Zwijnenburg ging verder met actieonderzoek, waarbij ze in samenwerking met ContourdeTwern in Tilburg twee nieuwe netwerken opzette en hun ontwikkeling volgde. Ook in Dordrecht en de Betuwe zette ze nieuwe vangnet- werken op. De vangnetwerkmethodiek wordt binnenkort opgenomen in Movisie’s databank als ‘veelbelovende interventie’ bij eenzaamheid.
Georganiseerde chaos
Allengs werd steeds duidelijker wat de kern van deze aanpak is. ‘Dat is: mensen de gelegenheid geven voor elkaar van betekenis zijn. Uit de sociale psychologie weten we dat actieve participatie, samen iets tot stand te brengen, een manier is om onderlinge verbondenheid te scheppen in een groep mensen.’ Zwijnenburg bracht de aanpak terug tot drie werkzame elementen. Ten eerste: breng mensen positief bij elkaar. Organiseer activiteiten voor elkaar of voor de wijk, en houd geen enorme intake voor deelnemers. ‘Vraag bijvoorbeeld: “Joh, jij kunt dit zo goed, kun je ons een keer komen helpen?”’ Tweede punt: koester een georganiseerde chaos. ‘Dat klinkt maf, maar veel sociaal werkers zullen het herkennen. Speel in op wat er gebeurt, maak het rommelig genoeg om iets nieuws te kunnen verzinnen.’ Het derde punt noemt ze ‘sociaal tolken’. ‘Je weet niet altijd welke problemen er bij deelnemers spelen. Soms moet je bijsturen als zij elkaar niet begrijpen.’ Neem bijvoorbeeld een meneer die na een psychose met iedereen over zijn geloof wilde praten. In de groep werd hem gevraagd of dat wat minder kon, omdat niet alle deelnemers daarop zaten te wachten. ‘Dat is dat sociaal tolken: onder woorden brengen wat groepsleden denken, zodat de groep bij elkaar blijft.’
Verwachtingen
Voorlopig gaat Zwijnenburg door met het begeleiden van vangnetwerken. En ze gaat opnieuw onderzoek doen. ‘Ik ga de komende jaren een professional doctorate traject aan de Hogeschool Utrecht volgen. Het gaat om het interveniëren in complexe praktijken.’ Ze wil bijvoorbeeld kijken hoe de samenwerking met de ggz productiever kan. ‘We hebben wel eens te maken met mensen die op een crisis afstevenen, en niemand kan iets doen. Soms is het net alsof ze bij de ggz de deur het liefst dichthouden. Terwijl ik weet: daar werken ze óók vanuit hun hart.’
Wie denkt dat een vangnetwerk vooral een makkelijke en goedkope manier is om activiteiten te organiseren, vergist zich. Zwijnenburg: ‘Als een deelnemer belooft om de volgende week plastic bakjes mee te nemen om te beschilderen en vervolgens niet komt opdagen, moet je zorgen dat het tóch een leuke dag is.’ Ook de verwachtingen van gemeenten moeten soms getemperd worden. Die zouden het liefst zien dat de groepen zichzelf uiteindelijk zonder begeleiding in de lucht houden. Dan moet je als sociaal werker en professional je poot stijf houden, vindt Zwijnenburg: ‘Dit is geen doelgroep die zichzelf redt. Een persoonlijkheidsstoornis gaat niet zomaar weg. Ik weet van één netwerk waar de professional op afstand staat, maar dat is een klein groepje waar niemand meer bij komt. Als je wilt dat mensen in een grotere groep betekenis hebben voor elkaar, moet je dat blijvend ondersteunen.’