De complexe casus van het gezin groeide de medewerkster van het wijkteam echter boven het hoofd. Bij een volgende afspraak nam zij een collega mee. Toen de ervaren maatschappelijk werker vroeg wat de wijkteammedewerker voor opleiding had gedaan, bleek ze alleen een éénjarige coachingsopleiding te hebben gevolgd! Er zijn veel meer voorbeelden van wijk- teams waar de relatie tussen beroep en beroepsopleiding is losgelaten. Vóór de decentralisaties was het vrijwel ondenkbaar dat een (algemeen) maatschappelijk werker niet de bij het beroep behorende opleiding zou hebben gevolgd. Voor goede en effectieve hulpverlening is het belangrijk dat er eisen gesteld worden aan de opleiding van sociaal werkers.
Ingrijpende besluiten
Nu er steeds meer getornd wordt aan die eisen kunnen we een voorbeeld nemen aan het sociaal werk in België en Frankrijk. In beide landen is al in respectievelijk 1945 en 1946 wettelijk geregeld dat je alleen de titel sociaal werker mag gebruiken als je ook de vereiste beroepsopleiding hebt gedaan. De reden daarvoor is dat je soms ingrijpende besluiten neemt over het leven van anderen. Nederlandse sociaal werkers hebben vanaf de oprichting van hun beroeps- vereniging in 1947 ook geprobeerd een wettelijke erkenning te regelen. Die leek er ook te komen toen de toenmalige minister van maatschappelijk werk Marga Klompé in 1955 kwam met een ‘ontwerp subsidiewet maatschappelijk werk’ waarin ook de wettelijke erkenning van het vak was opgenomen. Het wetsvoorstel haalde het echter net niet. Men vond het beroep nog niet voldoende geprofessionaliseerd om de bedenkingen vanuit andere ministeries en de politiek overtuigend te weerleg- gen. De mate van professionalisering wordt onder andere bepaald door de kwaliteit van de ‘professionele standaard’ van een beroep. Daarbij gaat het om de vraag of een beroepsgroep een beroepscode heeft, een goede beschrijving van het beroep en een duidelijke body of knowledge.
Geen grote stap
Inmiddels voldoet het Nederlandse sociaal werk aan die standaard en is er niets meer dat een wettelijke erkenning in de weg staat. Zo’n wettelijke erkenning zou niet alleen een einde maken aan de wildgroei van modieuze functienamen, maar ook borgen dat een sociaal werker een degelijke beroepsopleiding heeft gedaan. Voor alle sociaal werkers in de jeugdzorg is die opleidingseis al een feit. Dat zijn er zo’n 50.000. Het is dus niet zo’n grote stap om die opleidingseis aan álle sociaal werkers te stellen. Het is begrijpelijk dat eisen stellen aan de opleiding van sociaal werkers in tijden van een krappe arbeidsmarkt de krapte kan doen toe- nemen. Maar voor andere beroepen die veel invloed hebben op het leven van mensen stellen we die opleidingseisen toch ook? Overigens is ook de Belgische wettelijke erkenning niet rigide. In periodes van personeelstekorten kunnen voor sommige vormen van sociaal werk ook andere professionals worden ingezet. Maar de norm blijft de passende beroepsopleiding sociaal werk.
Door Jan Willem Bruins, directeur BPSW